Fair balance / Algemene belangen vs    de belangen van de woonwagenbewoner


Vele woonwagenbewoners weten dat we beschermd zijn onder Artikel 8 EVRM, maar dit is niet vanzelfsprekend dat we ook direct bescherming krijgen. Artikel 8 EVRM beschikt namelijk over een lid nr. 2 waarin een woonwagenbewoner zijn bescherming kan verliezen wanneer een rechter van mening is, dat er geen sprake is van een zogenaamde inmenging in het privé leven en of het meest gehoorde excuus, (omdat er bijna altijd sprake is van inmenging in het privé leven) inmenging is toegestaan in het 'algemeen belang'

Hoewel De Rolleman van mening is dat een rechter niet bevoegd zou moeten zijn vanwege de vooroordelen die een rechter vaak heeft op het woonwagencultuur (hier wordt straks verder op in gegaan) is een rechter dit op het moment wel MAAR! is deze beperkter inzake woonwagenbewoning. (door de uitspraken van het EHRM) Het is al voorgekomen dat zelfs met een uitspraak/vonnis, de desbetreffende rechter een strafrechtelijke overtreding is begaan waardoor een woonwagenbewoner over is gegaan tot een aangifte. Artikel 429quater Sr en of Artikel 137g Sr

Maar wist u dat er een schema aanwezig is als zogenaamde hulpmiddel voor de fair-balance toets, om te bepalen of er een schending heeft plaatsgevonden op Artikel 8 EVRM? ... Jazeker!

Ik leg uit:

Artikel 8 EVRM. Recht op eerbiediging van privé-,familie en gezinsleven

  • Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

  • Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Een inmenging in de door artikel 8 beschermde rechten kan worden toegestaan, wanneer de betreffende maatregel voldoet aan de cumulatieve vereisten van artikel 8, tweede lid, EVRM en met de daarover ontwikkelde jurisprudentie van het EHRM. De beoordeling van de rechtvaardigheid van de inmenging komt kort gezegd neer op het vaststellen of middels de maatregel een redelijk evenwicht (fair balance) is gevonden tussen de algemene belangen en de belangen van de woonwagenbewoner. (Zie schema fair balance toets)

Hoewel het EHRM in beginsel een ruime beoordelingsmarge toekent bij het bepalen van sociaal of economisch beleid, waaronder huisvestingsbeleid, is deze beperkter ten aanzien van woonwagenbewoning omdat 'the right at stake is crucial to the individual's effective enjoyment of fundamental or "intimate" rights [which] is the case in particular for Article 8 rights'.

Zeker in zaken aangaande woonwagenbewoning is dit begrijpelijk, nu het EHRM de woonwagen niet alleen kenmerkt als home, maar ook als integraal verbonden acht met de identiteit en traditie van woonwagenbewoners. Bovendien lijkt het EHRM extra aandacht te hebben voor de specifieke belangen van Roma, Sinti en woonwagenbewoners omdat het gaat om kwetsbare bevolkingsgroepen die regelmatig slachtoffer zijn van discriminatie, intolerantie en segregatie in Europa.(1)

(1) EHRM 17 oktober 2013, appl.no. 27013/07 (Winterstein/Frankrijk), par. 148 onder (). Zie ook Leijten 2015 (supra noot 30), p. 329

In Winterstein, (uitspraak van het EHRM), heeft het samengevat welke factoren van belang zijn voor het vinden van een dergelijk redelijk evenwicht.

  • Het EHRM erkent dat procedurele waarborgen getroffen moeten worden (ernstige schade en onomkeerbaar waardoor zorgvuldig opgetreden dient te worden) door de overheid ten aanzien van de totstandkoming van beleid en individuele beslissingen. Dit betekent dat niet alleen de belangenafweging inhoudelijk redelijk hoort te zijn, maar ook dat het daaraan voorafgaande besluitvormingsproces dient te voldoen aan het vereiste van zorgvuldigheid. In het geval van uitzettingsmaatregelen (ontruiming) dienen deze eveneens te worden voorgelegd aan de rechter, die de proportionaliteit van de maatregel moet beoordelen waarin hij de aangevoerde argumenten van de woonwagenbewoner in detail onderzoekt en adequate redenen moet geven voor zijn besluit. Daarnaast is het van belang dat, wanneer uitzetting (middels ontruiming) nodig blijkt te zijn, bij de uitvoering gelet moet worden op onder andere de timing en wijze van ontruiming. Een andere belangrijke factor, zowel bij uitzettingsmaatregelen als bij het verlenen van omgevings- en bouwvergunningen, is of de overheid alternatieve huisvesting biedt.
  • Het EHRM bij de inhoudelijk beoordeling van de noodzakelijkheid van een uitzettingsmaatregel (ontruiming) of een weigering van een vergunning, de legaliteit van de bewoning van bijzonder belang gevonden. De legaliteit of illegaliteit van de bewoning bepaalt in sterke mate de positie van de woonwagenbewoner. Deze is zwakker bij illegale bewoning omdat dit in strijd is met algemene belangen van de overheid, zoals die van openbare orde en ruimtelijke planning. Dit betekent echter niet dat de illegaliteit van de vestiging of bewoning zonder meer een reden is voor uitzetting, al zal het algemene belang hier wel een zwaarwegender rol spelen.

Algemene belangen versus de belangen van de woonwagenbewoner en de bevoegdheid van de rechter.

1, De Rolleman heeft inmiddels vele rechtszaken gevoerd waarin rechters zijn geweest die denigrerend als mede discriminerend gesproken hebben. Zo is het voorgekomen dat verschillende rechters de beschermde woonvorm vergeleken hebben met een tweede wereld oorlog, wagon en of erkende de woonvorm niet als een woonwagen maar als een villa. Vervolgens was dit niet genoeg en wilde deze overtuigingen opdringen aan de woonwagenbewoner om dit ook zo te erkennen.

1.1 Ook is het voorgekomen dat een rechter het wonen in familieverband niet wilt zien als een wezenskenmerk maar als een woonwens en dat de rechter dit ook graag wilde maar hiervoor ook niet in aanmerking komt. Dit als reactie op een gezaghebbende oordeel van het College voor de Rechten van de Mens die had geoordeeld dat het wonen in familieverband een onderdeel is van de culturele identiteit van de woonwagenbewoner.

1.2 De rechter(s) komen vaak gefrustreerd over wanneer het over woonwagenbewoning gaat en hebben na de mening van De Rolleman vooroordelen waardoor een rechter niet onafhankelijk kan gaan oordelen. De in acht genomen vormen worden vrijwel altijd geschonden als mede dat er sprake is van een vorm van bescherming vanuit het bestuur van de desbetreffende rechtbank of gerechtshof wanneer er klachten neergelegd worden. Klachten versturen naar bijvoorbeeld de Nationale Ombudsman heeft geen zin, gezien zij dit soort klachten niet mogen onderzoeken, waardoor rechters tijdens een zitting, genieten van een soort 'vrijplaatsen bescherming', waardoor deze vorm van institutionele racisme en etnisch profileren en onmenselijk behandelingen niet zal stoppen.

1.3 Pakketpolitie als mede de politie bij de meldkamer trekken zich niets aan van Wetgeving wanneer er sprake is van een melding, waarin een rechter op heterdaad ontdekt wordt van een strafbare feit. Zij genieten na de mening van De Rolleman van onschendbaarheid en kunnen ongestraft discrimineren ook al verteld de Wetgeving dat ook een rechter zich aan de Wet moet houden.

1.4 De Nederlandse overheden nemen vaak ook een negatieve houding aan wanneer het zaken betreft waarbij ze met deze bevolkingsgroepen moeten werken (of oordelen) Zo blijkt uit de ECRI-rapporten ten aanzien van Nederland, dat het Nederlands beleid zich voornamelijk richt op het nemen van veiligheidsmaatregelen (handhaving) en te weinig op het tegengaan van de marginalisatie (weinig aandacht) en discriminatie die deze groeperingen ondervinden.(2)

(2) ECRI-rapport 2013 (supra noot 3), par. 164-165; zie eveneens BMC-rapport 2012 (supra noot 12).

1.5 De Rolleman heeft een vergadering bijgewoond waarbij een mensenrechten advocaat van de stichting PILP strategisch procederen voor mensenrechten aanwezig is geweest. Tijdens deze vergadering werd er verteld dat ook deze stichting te maken heeft met rechters die voorzichtig zijn in hun uitspraken waardoor iemand geen goede uitspraak ontvangt ook al staat iemand in zijn recht. (recht hebben en recht krijgen) De Rolleman vond het schokkend om te moeten vernemen dat hier niets aan te doen is en eigenlijk iemand moet door procederen in de hoop een rechter te gaan treffen die recht wilt spreken.

Volgens Artikel 11 en 13 van de Algemene Bepalingen is een rechter verplicht 'regt' te spreken.(3)

(3) Artikel 13 Algemene Bepalingen: 'De regter die weigert regt te spreken, onder voorwendsel van het stilzwijgen, de duisterheid of de onvolledigheid der wet, kan uit hoofde van regtsweigering vervolgd worden'

1.6 Rechters zijn na de mening van De Rolleman dus zeer voorzichtig ook omdat hun meerdere bijvoorbeeld de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het zwaar kunnen krijgen wanneer er een jurisprudentie ligt waarop woonwagenbewoners door het land enig recht aan kunnen ontlenen.

Kortom wanneer er geen vooroordelen aanwezig zijn bij een rechter, dan is er voorzichtigheid geboden om niet persoonlijk geraakt te worden (baan kwijt raken) als mede een slechte werkomgeving krijgen, door bijvoorbeeld collega's die vooroordelen hebben.

1.7 Het advies van PILP:

'Ook de Nederlandse rechter zal de specifieke behoeftes van woonwagenbewoners in ogenschouw dienen te nemen bij zaken over woonwagenbewoning. De rechter kan daarmee deze bewustwordingsontwikkeling nog een zetje geven door zich uit zou spreken over de toepasselijke mensenrechtenstandaarden. Woonwagenbewoners worden immers vaak ook direct geraakt door het gemeentelijk woonwagenbeleid.'(4)

(4) het Woonwagenbeleid in Nederland vanuit Mensenrechtelijk Perspectief-Leonie Huijbers (punt nr.4) zie pagina nr. 416

1.7 Is een rechter de aangewezen persoon om een zogenaamde 'fair-balance' te doen (wanneer deze überhaupt gedaan wordt gezien rechters er niet van houden om hun nationale bevoegdheid te verliezen in een procedure) De Rolleman is van mening dat dit op het moment geen geschikte werkwijze is tenzij er een onafhankelijke persoon van bijvoorbeeld een mensenrechten organisatie aan zal schuiven die in dit soort zaken (woonwagenzaken) een zwaarwegende oordeel mag gaan geven zeker gezien de inhoud van de rapporten van het ECRI.